Geciteerd in Leesbaar Groningen, een plattegrond van de provincie en de stad Groningen geheel opgebouwd uit citaten.
Uit: Wondpoeier
Veenwichtje
Alles huil t vast
het veen.
Stugge törven, mit schaarpe
sneden schaaiden,
verroaden nog
wat vrouger was.
Soamen klonken, omhoog
wrikt, kommen ze aan t licht
vergoane planten, worrels van bomen.
En aal dij tied intact, n wichtje
in t veen, inainen,
verstrikt in vrouger leven.
Heur swaarte lief, t haalske
mit ströp tot haarde
vörmen terogge brocht,
kwam aiwen loater
boven.
Het veen lugt nait.
Uit: Door het Vanggat,
Verscheen eerder bij Tzum literair weblog
Theater van de dieren in Berlijn (1-2)
Hamburgerbahnhof Museum
Geschiedenis is als zwarte sinter
op de besneeuwde trottoirs
het dringt de huizen binnen
bonte kraaien wapperen met vlaggen
duiken vloekend naar omlaag
de adelaar hangt hoog boven Berlijn
als je de aarde openbreekt tonen zich lagen:
het witte vretende vuur, geblakerde balken
schreeuwend bruin op platgestampte paden
het duifgrijs van te vroeg gestorven vogels
Joseph Beuys zeult met een haas
trekt hem zijn armen in, wiegt, wijst
op schilderijen, zet één oor omhoog
fluistert er in wat kunst vermag:
-hoe men een dode haas beelden verklaart-
Kreuzberg Berlijn
Hun graffiti trekt huizenblokken op
schopt tegen monumentale deuren
-Zwangsräumung blockieren-
ze gooien spuitbussen weg, tappen ander bier
hangen een nacht een beest uit
fabeldieren spreken
draak, griffioen, misschien een sabeltijger
ze schaffen fijne kwasten aan, bestuderen
spierbundels, haarinplant van vachten
gevorkte veren, ingekeepte snavels
de kwetsbaarheid van ogen wit
in één nacht is op een blinde muur
tot boven aan de nok
een voorstelling neergezet
bungelend aan één poot
een edelhert, een ooievaar, een haas
uitvergroot
hun spreken.
Uit: Door het Vanggat
Verscheen eerder bij Het Liegend Konijn, nr 1 april 2015
Het mist
I
Ze kreeg een bouwdoos, zette vier palen
in een gatenplaat, schoof langs de gleuven
voor- en achtergevel op hun plaats
dit was haar huis
schuren geurden met ingedikte
tractorolie en oogstverhalen
schoffels hingen schuin
tegen de zomerwind
deurklinken gingen in verzet
planken opgebroken, opengezette hokken
ze wiste de witte plekken op behang
zwakte het gissen af
naar een waarom en hoe
II
iemand, zij, is uit een trein gestapt
waadt door een weiland zonder voeten
zoals een koe door morgennevels gaat
ze trekt een lijn van links, van rechts, omhoog
de hemel in, twee haakse lijnen raken daar elkaar
de eenvoud van een nok
een accordeonist begint te spelen
veenblues scheurt mist aan flarden
het vee dromt samen
uit louter lijnen rijst het op
de boerderij.
Uit: Door het vanggat
verscheen eerder bij Het Liegend Konijn, nr 1 april 2015
Klein Onrust *
Verblindend schermt het fluitenkruid
achter het raam met liefde
er is iets stuk gevallen
in de weide staat de haas
op achterpoten ver te reiken
draait de lepels mee, vergeefs
hels is het wit van achterblijven
de avond wakkert kou aan
afgeplatte oren, gemis
het dwangmatig mompelen van zinnen
kom, zeer geachte langpoothaas
zet je ogen op, wij zien elkaar bij vlagen zitten
neem een aanloop en spring hoog mijn armen in
ik voel je hazenhart heftig kloppen, vol nog
van razernij en neergang
groot onrust sluiten we buiten
krabbelen averechts
een uit de bocht gevlogen woord
een haperend hobo
ik geef je veldlathyrus schenk wijn
streel langdurig
je vacht weer tot bedaren.
* oud arbeidershuisje bij boerderij Onrust, Hornhuizen
Uit: Door het vanggat
Verscheen eerder in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, herfstnummer 124
Spiegels
I
Zij waren ongedurig, wilden helder krijgen
wat voortvluchtig was, de klank van schuren
de tinten geel van gerst
als jonge honden volgden ze een spoor
met kans op terugkaatsing
een paardenhok, het hek hangt los, drie kinderen
in een veenkanaal, een vrouwenroep verwaait
wind raast door halmen gras, slaat
bloempotten aan diggelen, rookpluimen stijgen
uit een veld, vol margrieten en bolderik
deuren sluiten, water stroomt
uit een plafond, de jongen klemt
een vogel in zijn hand, een man spreekt karig
een vrouw loopt achteruit
gesprekken vallen stil
wasem lost op
ze wijken voor de spiegel
de brekingshoek.
II
Ze zoeken opnieuw naar openingen, het hart
van een huis, ontsluiten blinden
in een fauteuil zit moeder, verplaatst
haar schaduw, wenkt hen naderbij
ze willen weer klein rond haar schoot
zij schetst hoefafdrukken, roestig pakdraad
-littekens maken sterk, breken
kun je het leven niet verwijten-
muziek stroomt een piano uit
woorden trekken zich terug, leeg is de stoel
ramen schuiven omhoog een terras verplaatst
hen in de zon, is dit hun plek?
III
De branding is ver beneden, de zee is in zichzelf
verdiept, een verlangen speelt hoog op, wind neemt
ze in een aanloop mee, onoverwinnelijk zijn zij
kinderen in hun koninkrijk
terwijl het geluid van water aantrekt, spiegelt
de zee ze voor, horen zij in soundtrack de muziek
aanzetten, meespringen, stuiteren
ze met reuzensprongen vanaf het hoge duin.
Verscheen in G. Herfstnummer 2018
Boven keukentafels
I
Tafelkleed onderuit gerukt, alle pionnen op de grond
op een teruggetrokken buitenpost in een regenbos in Norg
spelen ze keer op keer Mens erger je niet, alles heeft een prijs
haten ze roze wandlampjes, tantes dwingende stem
laat zij gaten vallen, waar gehakt wordt
snijden ze zich aan stiltes
klettert alweer de regen, wacht opnieuw het spel
bij de stadsvijver deelt zij haar ligstoel
met krijsende meeuwen, duikt uren in de winter onder
eist gezonde organen, frisse lucht
er moet gelasterd zijn, beklaagd
met een omweg trekken ze naar de engte
van haar trapportaal
wat niet gezien wordt sluipt toch mee naar boven
wat is waarheid, wat werkelijkheid hier, waar een vrouw
zich steeds verder oprolt in verwoede verhalen
onder instabiel gesternte, wisselvallig weer
grepen de spoorbomen bij de overweg per ongeluk niet in?
wat men vindt is weer ontglipt, schaamte legt een deken
niets wordt aan keukentafels nog opgevangen
tussen servet en tafellaken houdt alles zich stil.
II
Wat doet het meisje dat gaat zoeken, ze graaft
door kweekgras naar wijdvertakte wortelstelsels
zoekt de stamboom, brengt vergroeiingen aan het licht
ze stuit onder duivelsgras met een spitvork op geheimen
schudt hersenspinsels los
broeierig zijn de gangen van het stropakkenhuis
ze volgt opnieuw een spoor
roestig pakdraad schramt in een nauwe doorgang
in de lauwe geur van bloed een route
kerft een boodschap in haar bil
wat doet het meisje aan een keukentafel
dat over ijsschotsen de overkant wil halen
ze trotseert gezichten, spreekt de honden toe, zingt
zigzagt langs scherpe randen, waagt de sprong
wat ze vindt is al weer weggeschoven
onder kruiend ijs.
Uit: Extaze, nr 3 2018
Berichten
Bericht I
Als gaten zijn gedicht
echo’s zijn verstomd
vogels hun snavels houden
zoek je naar een achterom, waar
nog steeds iets gaande is.
Stilte steekt als een zeurende pijn
bij een splinter in een duim
dwaalt door het huis
heeft geen gezicht
het zijn de lege plekken op behang.
Maar de nacht maakt alle dingen vol
van schaduw en geluiden
de laatste adem van een kat
het vergeefse schreeuwen
in een droom zet zijn bezinksels af
ergens duiken stemmen op.
Bericht II
De medicus komt met hoge hoed
jaspanden flapperen tegen spaken
hij zet de fiets in de plooi, brengt
in dooddoeners het bericht
bonte kraaien verschansen zich in bomen
geluid gaat onderuit.
Ze stellen zich teweer tegen de stilte
het zit op een vreemde manier verstrengeld
tussen losgewoelde lakens en doorweekte kussens
seinen ze berichten op
een kamer uit zijn voegen, de herstelknop
onklaar geraakt, bindingssnoeren laten los.
Geruis zwelt aan, de waterkering
in jaren opgebouwd stort in
als eilanden drijven ze achter glas
door hun eigen nacht.
Bericht III
Tegen de morgen jaagt de wind, het dak komt los
steeds kleiner de restruimte, het is hen aangezegd
altijd zal één de eerste zijn.
Veel Boeings daarboven, een spreeuwenzwerm
zwenkt op en neer, zet uit, krimpt tot trechter
vraagteken, wordt een zwarte zon.
Ze zien elkaars ogen blauw, voor hoop is weinig nodig
hij wijst op de speelgoedman met geblutste kop
belooft haar rondjes op de ijscokar
de opwindsleutel ratelt doelloos rond.
Zij registreert de pootkussentjes van de hond
-wieg mij dan- vraagt zij, -harder, harder-
Buiten krimpt de horizon
raast de wind met klauwhamers
door de straten, op zoek naar haar
de vuurdoorn bloedt.
Uit: Dichter bie psaalms, Uitgeverij Vliedorp
Psaalms vangen - bie psaalm 70
De fleddermoes schut deur het duusternde schip
floddert in cirkels rond op zuik noar woare woorden
heur radar geft signoalen òf van muur en roam, n botsing
doulbewust is ze richt op t touvaal
wat mainst verbörgen is komt mooist aan t licht
gezangen waaien nog deur roemte, teksten van psaalms
druppeln laangs witgekaalkte muren in sleperg laange noten
zai vangt wat laangs heur strikt en wat ze bruken kin
wordt dik van d’ associoaties, vuilt zok dichter bie God
nou ligt ze boeten op de kòlde van n grafstain
asof ze dij net hoalen kon, nog wotter dronk oet t vogelbadje
zok strekte, d’vleugeltjes sikkom deurzichteg wied oetspraaid
op de natte glaans van t swaarte marmer
twij schaarpe klaauwtjes veur t bedrupte moezensnoetje,
n haalf gelukte vogel
meschain dat zok der wat in heur noar boven wrong
wer het teveul wat zai bewoarde, te swoar van starre regels
wel laif te hebben en hou schoonhaid wezen kin
n psaalmregel gaalmt noa - Daal haastig ter verlossing neer -
Uit: Grunneger Poëziekalender, maart 2013
Het wichtje en t peerd
Aaltied trekken de peerden bie heur in, galopperen
bloudboanen deur, in dreumen boegt hai over, t wilde wit
van d’ogen, t antammeg schroapen van n hoef, zien haartslag klimt
mor n peerd staait op zukzulf kin nooit op schoot
van ziede is de dag, woarin zien neus heur duwt, ontdut zai zuk
van denken, pakt mit hoaver en verlangst schoultaze in
zet n ledder omhoog, waigt over t aarf op braide achterhaand
op roeme haarde vouten mit körte platte piepen
onbestekkelk in draf goan d’hoeven lös, overstiegen zai d’aineghaid
van voetbaalvelden, n schoembekkend veenkenoal, n kwoadwillege hoan
heur scharegaangen laangs achteroet loantjes
de wildgrui van n zwiegen
proaten zai in wolkjes peerdetoal, lösse teugels vieren
de bewegen mit, eerde en lucht glieden in mekoar
wind het n kestaanjebroene vlöchten steert mit vurege linten
inkeld aan febriekspiepe is nog te zain, woar heur horizon lag.